Het is herfst! De bladeren beginnen weer van de bomen te vallen en het is ’s ochtends op de fiets weer frisser aan het worden. Oja, en de chocoladeletters liggen in de winkel. Maar het betekent vaak ook meer binnen zitten. Dat ben je wel eens zat. Nu is een bezoekje aan de plaatselijke kinderboerderij natuurlijk leuk. Maar ik ben er na bijna dertig jaar wel een keer op uitgekeken en bovendien zuchten mijn dochters alleen in de lente dat de lammetjes zo schattig zijn. Mijn zoon interesseert het allemaal niets. Zolang het maar beweegt en geluid maakt vindt hij alles best. En als je het kunt eten vindt hij het zelfs nog beter. Maar over de overeenkomsten tussen mijn zoon en mij hebben we het een andere keer wel.
Mijn tante en oom woonden in een bescheiden huis in de buurt van het Utrechtse Julianapark. Op herfstachtige middagen fietsten mijn moeder en ik vanuit de andere kant van stad naar het park om kastanjes en eikels te zoeken. De mooiste bladeren mochten ook mee in de meegebrachte plastic zak. Hoewel die vaak ook weer op raadselachtige wijze verdwenen. We keken naar de hertjes en werden door en doorkoud. Niet erg, want binnen vijf minuten zaten we op de bank bij mijn tante en oom aan de warme chocomel of thee. Ik vertelde over deze herinnering op een romantische toon aan mijn vriendin. Ik kon niet weten dat zij meteen praktisch zou worden:,,Dus je gaat woensdagmiddag naar het park?”
Ik geloof dat ik knikte. Een uitje naar het park. Het is kindvriendelijk, pedagogisch verantwoord en goedkoop. Kortom: ik zou voldoen aan alle eisen die tegenwoordig worden gesteld aan goed ouderschap. Zo kon het gebeuren dat ik mij twee jaar geleden met mijn dochter van toen drie in de trein naar Utrecht stapte. Bij Station Zuilen stapten we uit en wandelden we binnen vier minuten het park in. Natuurlijk gingen we naar de hertjes en verzamelden we kastanjes. Maar het was vooral koud. En nat. En vies. En de verkeersstroom naast het park zorgde voor herrie. Verder was het leuk hoor.
Toen mijn dochter in de speeltuin riep dat ze moest plassen sloeg de paniek toe. ,,Op dit soort momenten had ik liever een zoon gehad”, mompelde ik. Ze keek me onbegrijpend aan en zei:,,Ik moet echt heel nodig.” Kortom: de bosjes in, broek laten zakken en plassen. Al snel ging het mis: ze plaste over haar broek heen. Had ik weer.
Daar stonden we dan. Koud, met een zak vol kastanjes, beukennootjes en andere troep in een park zonder schone kleren. Gelukkig wist ik dat er in de buurt een winkel met kinderkleding was. Daar gingen we heen. Ik kocht schone onderbroeken. (,,Die gaan per twee, meneer”) Ik kocht een schone broek en vroeg om een extra tasje en een kleedhokje. Ondertussen vroeg ik me af waarom ik dacht dat een uitje naar het park op woensdagmiddag goedkoop was.
Twintig minuten later zaten we in de cafetaria tegenover de winkel met een bakje friet en een blikje cola (ik) en een blikje Fristi (dochter). Mijn tante en oom waren namelijk in de tussenliggende jaren elders gaan wonen.
Danny
Uitgelichte foto “In het park” door Kichigin/Shutterstock